laten Dutch - West frisian

1.


2.

  • Dutchvooraf gaan, laten voorbijgaan, passen


3.

  • Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren


4.


5.

  • Dutchhet laten afweten, het opgeven


6.


7.


8.


9.

  • Dutchhet laten afweten, het opgeven


10.


11.


12.


13.

  • Dutchlaten getuigen, onttronen, uit het ambt ontzetten, eed getuigenis/ afleggen afnemen, verhoren


14.

  • Dutchhet laten afweten, het opgeven


15.

  • Dutcheen wind laten, een scheet laten


16.

  • Dutchzich roeren, van zich laten horen


17.


18.


19.


20.

  • Dutchte water laten, voorstellen


21.

  • Dutchde kat sturen, in de kou laten staan


22.

  • Dutchlanceren, te water laten


23.


24.


25.

  • Dutchverlaten, opgeven


  • Dutchafzien van, laten varen, opgeven, verzaken


  • Dutchafzien van, laten varen, opgeven, verzaken


26.

  • Dutchin de steek laten, verlaten, dumpen


27.

  • Dutchachterlaten, in de steek laten, verlaten, begeven qualifier


28.

  • Dutchlaten, toestaan


29.


30.

  • Dutchdoen, laten


31.


32.

  • Dutchachterlaten, laten qualifier


  • Dutchlaten, nalaten


  • Dutchoverdragen, overlaten


  • Dutchverlaten, achterlaten


  • Dutchbeëindigen, verlaten


  • Dutchweggaan, vertrekken

  • Dutchcheckover zijn, checkoverblijven, checklaten


33.


34.

  • Dutchprotten, scheet


35.

  • Dutchdoen, laten


36.

  • Dutchboeren, een boer


37.


38.

  • Dutchdoen, laten


39.


40.

  • Dutchachterlating, verlating, in de steek laten


  • Dutchachterlating, verlating, verwaarlozing, veronachtzaming, het in de steek laten


41.

  • Dutchlaten voorbijgaan, passen


42.

  • Dutchdoen, laten


43.


44.





English translator: Dutch West frisian laten  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare